In Berlijn nam ik mezelf voor om elke dag een stuk taart te eten. Dat is niet gelukt. Ik nam wel van elk stuk een foto. Alleen bij het enige stuk dat niet lekker was herinnerde ik me mijn voornemen om ‘t arme ding op de kiek te zetten pas toen ik het bijna op had. Het was kersenkruimeltaart en ik kom uit een bakkersfamilie en dit was werkelijk de lafste kersenkruimel die ik ooit at. Te koud ook en volgens mij al een paar dagen oud.
De eerste taart die ik at was kersenchocoladeslagroomtaart in Johann Rose.
De beste appeltaart die ik ooit at, op die van mijn vader na, at ik bij Anna Blume. Goeie appeltaart met slagroom en witte wijn: voor iedereen met een melancholische inborst verplichte kost tijdens donkere koude dagen als deze.
De oude dames in witte pakjes maakten koffie verkeerds (of is het koffie verkeerden?) zo groot dat ik mijn kouwe voeten erin kon warmen. Eenvoudige edoch misschien wel de lekkerste taart. Chocoladekruimelkwaktaart. I rest my case.
Toch weer appeltaart bij Anna Blume. Nu zelfs buiten op het terras. Met thee.
In Sowohlalsauch maakte het personeel grapjes en was de vitrine bijna te klein voor de tien taarten. Ik nam frambozenchocoladecakemetkwarktaart.
Beh. Geen taart eten in het tentje naast de Berlinische Galerie.
(Waar ik trouwens dit zag. Prachtig, prachtig, prachtig. Beter dan de taart.)
Met stip de mooiste taart. En sinds ben ik fan van Zupfkuchen.
Hoe dan ook: de daily grind heeft zijn intrede alweer gedaan.
Het enige dat me nu nog rest is een landelijke petitie voor meer taartvitrines in Nederland.
O, en ontbijt.
Overal.
Tot elf uur ‘s avonds.